DEEL 1: PRPP-ASSESSMENT
Het PRPP-Assessment is opgebouwd uit twee fasen: een procedurele taakanalyse (fase 1) en een proces taakanalyse (fase 2).
De procedurele taak analyse wordt gebruikt om de dagelijkse taakuitvoering in stappen op te delen, zodat gekeken kan worden of hierin fouten gemaakt worden. Een algemene score van beheersing voor de relevante dagelijkse activiteit wordt berekend. Doordat bekend is dat er een percentage van 85% foutloos handelen op fase 1 nodig is voor het functioneel uitvoeren van de activiteit is er een klinische relevantie aan te koppelen.
De tweede fase richt zich op informatieverwerking strategieën die voor de uitvoering relevant zijn, door middel van een procesmatige taak analyse. Hierbij wordt er gekeken welke cognitieve strategieën de cliënt gebruikt om het handelen uit te voeren en zich aan te passen aan de situatie. Hierin kan zichtbaar zijn hoe cliënten zich kunnen concentreren, kunnen omgaan met grenzen en of ze in staat zijn zichzelf te managen.
Het PRPPP-model (figuur 1) is gecentreerd rond vier kwadranten die de binnenste laag vormen van het model. De pijlen geven de processen van informatieverwerking weer. De vier kwadranten categoriseren cognitieve verwerkingsstrategieën gebruikt tijdens de uitvoering van de taken: waarnemen (Perceive), herinneren (Recall), plannen (Plan) en uitvoeren (Perform). Deze worden afgebeeld als de binnenste laag van het PRPP-systeem (figuur 1, donkere kleuren). Elk kwadrant is onderverdeeld in drie subkwadranten (middelste laag figuur 1) en de onderliggende informatie verwerkingsstrategieën die elk van deze gebieden van cognitieve functie ondersteunen (deze vormen de buitenste laag in figuur 1). De beoordeling vereist dat therapeuten de activiteiten observeren en vervolgens systematisch beoordelen in welke mate de persoon elke strategie voor de verwerking van informatie aantoont, zoals daarvoor vereist is in de activiteit. Een driepuntsschaal wordt gebruikt om de prestaties van de persoon van elke verwerkingsstrategie als (3) effectief voor taakuitvoering, (2) twijfelachtig of (1) niet effectief voor taakuitvoering.
Het PRPP Assessment is een criterium-gerefereerd instrument. Criteriumgerefereerde instrumenten zijn geschikt om te beoordelen wat personen ‘kunnen doen en wat ze weten, niet hoe ze zich verhouden tot anderen’. Bij een criterium-gerefereerd instrument wordt “de lat” individueel en/of per observatie bepaald in tegenstelling tot norm-gerefereerde instrumenten waarbij de uitkomst wordt vergeleken met anderen die de test hebben gedaan (anderen van dezelfde leeftijd, zelfde diagnose of andere kenmerken). Bij een PRPP-observatie gaat het bepalen van de criteria waar de persoon aan moet voldoen bij het uitvoeren van een bepaalde taak, in overleg met cliënt(systeem) en de ergotherapeut.
Bijvoorbeeld bij het aantrekken van een T-shirt; voor iedereen geldt dat er een aantal essentiële stappen nodig zijn om een T-shirt aan te krijgen. Maar wat we verwachten van de activiteit ligt zowel aan de cliënt als aan de context. Bijv. of een kind het T-shirt moet instoppen of los laat hangen, kan bijvoorbeeld afhangen van het feit of het kindje een speelafspraak heeft, naar de kerk gaat of naar de gymles. Of een shirt achterstevoren mag zitten kan ook liggen aan dat ouders allang blij zijn dat het kindje zichzelf aankleedt. Voor een volwassene kan het uitmaken of hij naar zijn werk gaat of thuis is. Het kan dus zijn dat iemand wel een taak kan uitvoeren, maar dat de uitvoering misschien niet van voldoende kwaliteit is voor een specifieke situatie.
Perceive (Waarnemen)
Dit kwadrant bevat processen van informatieverwerking die te maken hebben met de sensoriek. Wanneer sensorische informatie op de juiste manier verwerkt wordt vormen wij ons een beeld van de omgeving en van onszelf. Deze informatie is nodig om tot handelen te kunnen komen. Aandacht is hierbij belangrijk, als bepaalde sensorische informatie niet opvalt (Opmerken) kan het ook niet gebruikt worden in de taakuitvoering. Het verplaatsen en verdelen van aandacht (Moduleren) is vaak ook belangrijk. Wanneer de aandacht tijdens een taak te veel of te weinig gericht wordt kan dit de voortgang van de taak belemmeren.
Perform (Uitvoeren)
De processen in het Perform-kwadrant zijn betrokken bij de uitvoering van het actieplan. Belangrijke processen in dit kwadrant zijn het vermogen tot starten van de taak of volgende deelstap (Starten) en het op het juiste moment stoppen met de uitvoering van de taak (Stoppen). De cliënt moet kunnen doorgaan met de taak (Doorgaan) en niet opgeven als de taak moeilijk wordt (Volharden). Het subkwadrant Controleren bevat de processen die nodig zijn voor de timing (Tempo houden), het Coördineren en Aanpassen van onder andere bewegingen.
Recall (Herinneren)
Dit kwadrant omvat processen die te maken hebben met het herinneren van informatie die nodig is bij het (succesvol) uitvoeren van een taak. Het gaat hierbij om weten wat dingen zijn (Herkennen), hoe ze heten (Benoemen) en hoe ze bij andere dingen horen (Categoriseren). Daarnaast ook het weten wanneer en waar bepaalde dingen wel en niet gedaan worden (Weet tijd, weet plaats). Tot slot is het nog belangrijk te weten waar voorwerpen voor dienen (Voorwerpen gebruiken) en welke stappen je moet doen om (Deelstappen herinneren) de taak succesvol uit te voeren.
Plan (Plannen)
De processen in dit kwadrant hebben te maken met het nadenken over de taak. Belangrijk is om doelgericht bezig te zijn (Doel weten) en rekening te houden met mogelijke obstakels (Belemmeringen identificeren). Tijdens het uitvoeren van een taak moeten voortdurend keuzes gemaakt worden (Kiezen), alleen de goede keuzes dragen bij aan een succesvolle taakuitvoering. Erg belangrijk in dit kwadrant is het subkwadrant Evalueren. Als een cliënt niet in staat is om zijn eigen handelen te evalueren wordt het erg moeilijk om problemen die tijdens het handelen ontstaan op te lossen. Cliënten die slecht scoren op andere onderdelen, maar wel goed kunnen evalueren kunnen ontstane problemen vaak oplossen en daardoor de taak tot een goed einde brengen.